Narcolepsie wordt altijd gekenmerkt door overmatige slaperigheid overdag , maar er zijn andere symptomen en testresultaten die worden gebruikt om de subtypen van de aandoening te onderscheiden. Er zijn twee typen narcolepsie, maar wat is het verschil tussen narcolepsie type 1 en type 2? Leer meer over deze verschillen, inclusief de rol van kataplexie en testen op hypocretinegehaltes in het hersenvocht (CSF).
Inhoudsopgave
Symptomen van narcolepsie kunnen subtypen onderscheiden
Beide typen narcolepsie omvatten een onbedwingbare behoefte aan slaap of overdag in slaap vallen. Zonder slaperigheid is narcolepsie geen juiste diagnose. Er zijn enkele andere bijbehorende symptomen, en sommige hiervan kunnen helpen bij het onderscheiden van de subtypen.
Er zijn twee soorten narcolepsie: type 1 en type 2. Type 1 kan de aanwezigheid van het symptoom van kataplexie omvatten. Kataplexie wordt gedefinieerd als meer dan één episode van kort, meestal symmetrisch plotseling verlies van spierspanning met behoud van bewustzijn. Deze zwakte kan worden uitgelokt door sterke emoties. Deze emoties zijn meestal positief; kataplexie kan bijvoorbeeld worden geassocieerd met lachen. De zwakte kan het gezicht, de armen of de benen betreffen. Sommige narcoleptici hebben hangende oogleden, een geopende mond, een uitstekende tong of een hoofd dat knikt. Sommige mensen kunnen tijdens een aanval van kataplexie op de grond vallen.
Beide typen narcolepsie kunnen ook slaapverlamming en hypnagoge hallucinaties omvatten . Gefragmenteerde slaap ‘s nachts komt bij beide aandoeningen ook vaak voor.
De rol van testen op hypocretine en de MSLT
Specifieke tests kunnen ook worden gebruikt om onderscheid te maken tussen de twee subtypen van narcolepsie. Overmatige slaperigheid overdag wordt bepaald op basis van de resultaten van een multiple sleep latency test (MSLT). Deze test volgt een standaard slaaponderzoek en omvat vier of vijf dutjes die om de 2 uur plaatsvinden. De proefpersoon krijgt de kans om te slapen en mensen met narcolepsie vallen gemiddeld in minder dan 8 minuten in slaap. Bovendien vindt de REM-slaap plaats binnen 15 minuten na het inslapen bij ten minste twee van de dutjes.
Bovendien kan het testen van de hypocretinespiegels in de CSF-vloeistof als onderdeel van een lumbaalpunctie onthullend zijn. Als de gemeten waarden lager zijn dan 110 pg/ml, is dit consistent met een diagnose van type 1 narcolepsie. Als de waarden normaal zijn (of niet gemeten) en er geen kataplexie aanwezig is, wordt type 2 narcolepsie gediagnosticeerd als de MSLT positief is. Als de hypocretinespiegel later als abnormaal wordt gemeten, of als er later kataplexie ontstaat, kan de diagnose worden gewijzigd in type 1.
Hoewel narcolepsie een zeldzame aandoening is, komt het vrij vaak voor: type 1 treft ongeveer één op de 5.000 mensen. De diagnose moet worden gesteld door een slaapspecialist die de juiste tests kan uitvoeren en vervolgens een effectieve behandeling kan bieden.
Als u vermoedt dat u symptomen van narcolepsie heeft, vraag dan om nader onderzoek door een slaapdeskundige. Hij of zij kan u de zorg en ondersteuning bieden die u nodig hebt.